Voor dag en dauw

 


Voor dag en dauw al uit de veren
proef ik omsloten door de nacht
de onvolprezen stille sferen
die mij iets wonderlijks offreren,
door vroege stilte aangebracht.
 
Nog heeft de dag geen echt gezicht
en zweeft amorf wat door het duister;
de kamer gaapt in wankel licht
en heeft zijn ogen soms nog dicht,
terwijl ik zit en kijk en luister.
 
Maar rondom vijf dan komt het aan,
een zacht gezang door dunne ruiten;
het laat mij als opnieuw verstaan
een eerste plicht om ook voortaan
te zingen als de vogels buiten.
 
Hoe teer klinkt niet hun vrolijk lied
bij ’t klimmen van het vroege blauw,
hoe groot is de voldoening niet
bij een eerste vogel die je ziet
hoog boven alle ochtenddauw?

Reacties