Paleis

Er zijn nog dorpen waar ze woonden,
stille herauten uit voorbije jaren,
dichters die eens goden waren
en bijna in de hemel troonden.

Diep verscholen onder herfstig licht
lieten ze zich vinden door de leken
die voor woorden gevoelig bleken,
op zoek naar de bron van hun gedicht.

Ook ik ben eens gegaan, uit trouw,
naar zo'n paleis, een kasteeltje op de hei,
om te zien hoe onbekommerd vrij
mijn dichter daar niet wonen zou.

(Want dacht ik niet altijd,
ondanks de listen en de lagen,
dat de wereld was verslagen
wanneer men zich aan verzen wijdt?)

Maar hoe bedrogen kwam ik uit:
een bouwval met te dunne muren,
verfloos en omringd door buren,
zonder vitrage achter een vale ruit...

Mijn verbazing klom toen huizenhoog,
hoe hier een vlinder zich kon bevrijden
uit een cocon toch zo bescheiden
en mij vervoerde, hemelhoog.

Later, rond zijn verzen thuis gezeten,
met in gedachten nog mijn pelgrimstocht
waarmee 'k zijn woonstee had bezocht,
wist ik dat stulpjes soms paleizen heten.

Reacties

Een reactie posten