zus tegen broer/broer tegen zus

van celientje voor pieter-jan

kleine broereman,
gij zijt er ook, gij zijt geboren -
ik denk aan u, al kunt gij het niet horen.
voel mijn geluk,
voel hoe ik de vensters van mijn hartje openruk.

en zeg ik nog de dingen niet,
hoor ik nog de dingen niet,
't zijn die woorden niet,
't zijn die dingen niet, geen lied -

maar blij hoor ik muziek te tinkelen,
bloemenmuziek, klokjesmuziek te klingelen,
met klepeltjes in een glazen huis,
kraaiend ligt ge naast me, welkom in uw thuis.

maar zwaar weegt nu mijn klein gedicht,
ik slaap, mijn ogen vallen dicht.
tot morgen, kleine broereman. kuske, pieter-jan.


van pieter-jan voor celientje

ik hoor u wel, mijn zuske, al zijt gij zo vermoeid.
tracht nu te slapen zo dat langs mij vloeit
uw ademke en zachte haar.

uw ogen zijn stille vlammekes waar
uw hoofdje ligt op 't kussen en terwijl ik
indroom branden ze zo liefelijk.

ik droom voor u een vlinder als keus
die danst boven uw kleine neus,
knippend en wenkend dat het tekenschrift
van zijn vleugels leesbaar wordt, gegrift
staat daar ons groot geheim,
wij weten het, het staat in rijm:

'k zal altijd voor u zorgen, ge zult zien,
lieve kleine zus van me. nog een knuffelke, celien.

Reacties