venus

Toen gij haast langzaam dook en het water
uw lichaam zacht omsloot met armen
als golven, sprak ik, prachtig en gehuld
in mijn schoonste gewaden, zeer traag:

weldra zal de hele oceaan naar uw huid
geuren en elke druppel zal zich koesteren
onder uw oksels als vleugels.

dit was mogelijk want
toen bestond de stilte.

de wind, zich hevig verplaatsend
langs de lucht en langs uw haar, sierlijk
en eerbiedig uw lenden omzeilend als een teder
schuivend schip, was winterwit en geladen
met geuren en vage vormen van kastelen,
naaldbomen en ijspaleizen, ver verwijderd
en vergeten.

haast onmerkbaar doofden uw ogen en elke dag.

tevreden tussen duisternis en dood:
zoals gij ooit traag tredend uit het water
rees, met de wijdse benen prachtig rond
en naakt onder uw kleed van rijm.

de zon, ernaast en een weinig rood reeds,
schijnt tevergeefs en ziet hoe als een avond
elke wolk bruin wordt en valt als een blad.

Reacties