Alea iacta est


Het staat wel vast, het is voorbij,
de teerling is geworpen,
weer schuifel ik door roestig tij
vol winter door de dorpen.



Het is een oud, bekend geluid
van broze, ritselende blaren,
wat altijd maar één ding beduidt:
de zomers die eens waren.

Omlaag keek ik, alsof ik zocht
een enkel blad dat niet vergaan
de winter overleven mocht
en altijd groen zou voortbestaan

als teken van een eeuwig leven
dat tussen al 't kastanjebruin
ook aan de mens zou zijn gegeven,
ondanks de leegte tot de kruin.

Maar nee, het was zoals het was;
de dagen nemen nu geen keer
en 't sterven blijft maar in de weer,
behalve bij het groen van gras.

Ik ga naar huis - en zie nog hoe,
hoe moegestreden in de wind
een blad zijn droeve reis begint,
recht op me af en naar me toe.

Reacties