Geen greintje zon, wat mager licht,
een nat gordijn hangt in de lucht;
het is geen weer, ik ben gevlucht,
naar huis, naar mijn gedicht
en vlij me bij de toetsen neer
als een versleten pianist
in 't grandcafé in ochtendmist,
met woorden in de weer.
Soms wil het niettemin gebeuren
dat tussen zoveel flarden grijs
iets blauws valt te bespeuren,
als 't eerst poëtische bewijs
dat dichten er best wezen mag
met al die regen in de lucht,
dat ik ineens de zon weer zag
met niets meer dan een zucht.
Reacties
Een reactie posten